al zijn speelgoed in opgeborgen was en liet zijn oogen gaan over al het moois.
Daar had je z’n spoortrein, met al de goederenwagens en de rails, die wel wat verbogen, maar toch nog best te gebruiken waren. En de goochel-doos, waar je al die leuke toeren mee kon doen.
Zouden vader en moeder het goed vinden ? Moeder was niet thuis, nu kon hij het niet vragen... en als hij tot morgen wachtte, kon hij zijn redder misschien niet zoo makkelijk vinden, tusschen de andere bootwerkers.
Neen, hij moest meteen op stap gaan. Hij twijfelde weer tusschen den spoortrein en de goochel-doos, het was zijn liefste speelgoed. Al het andere kon hem niet zoo heel veel schelen.
Toen nam hij de twee dingen, pakte alles stevig in en ging er mee op weg. Het was een zwaar pak en hij moest het een heel eind sjouwen, maar de gedachte aan de verrassing die hij nu den bootwerker ging brengen, maakte dat hij geen vermoeidheid voelde.
Eindelijk was hij bij de haven aangekomen en al heel gauw had hij zijn redder ontdekt, schuchter ging hij achter hem staan en zacht trok hij den man aan den kiel.
„Zoo drommelsche aap, ben je daar weer?”
Ambro duwde hem het pak in de handen.
„Yoor uw zoontje,” zei hij verlegen, want hij wist op het oogenblik niets beters te bedenken.
De bootwerker nam het pak aan, maakte het langzaam open en toen hij daar dat mooie speel
2 17