„Hij gaat in asch op.”
„Je moet hem keeren,” raadt Piet aan.
Die raad wordt onmiddellijk opgevolgd en Ambro tracht met een houtje de zwarte massa om te keeren, maar deze blijkt één te zijn geworden met het vuilnisblik.
„Ik heb ’t je wel gezegd,” verwijt Karel.
„D’r hoort boter bij, de bodem moet eerst vet gemaakt.”
„Kok in de keuken,” galmt Ambro.
„Maar hoe komen we nou aan vet?”
„Uit Chris z’n haar,” roept Puckie.
„Die heeft toch zoo’n pomadekoppie.”
„Hij is jaloersch op me scheiding, met de meeste zorg gekweekt. Die is meer waard dan die kaaskop van jou!” lacht Chris terug.
„Als we nou es probeeren, met één visehje de pot vet te maken om de rest daarin te bakken,” zegt Piet.
„Ja, dat moet kunnen,” vindt Ambro.
Wéér wordt een der gevangenen opgeofferd, in de hoop, dat daarmee het gewenschte doel bereikt zal worden.
Schijnbaar lukt ’t dezen keer nu beter en inderdaad zijn er plekjes, hoewel heel klein, aan te wijzen die eenigszins den indruk geven van gebakken visch.
Ambro is de eerste die het waagt zijn tanden in de lekkernij te zetten. Maar het gezicht, dat hij daarbij trekt toont den jongens voldoende, hoe afschuwwekkend de smaak ervan is.
211