„Kijk es, jongens, is dat niks?”
„Ja, dat zal wel gaan,” zegt Ambro.
„Een oude koekenpan was beter.”
„Die heb ik hier,” roept Piet plotseling en hij rent op een plat ijzer voorwerp af, dat half boven het water uitsteekt. Maar bij het uit ’t water halen blijkt, dat ’t geen koekenpan, maar een oud vuilnisblik is.
„Toch beter dan een busje,” roept Ambro op beslisten toon.
„Daar kunnen ze plat in bakken.”
„Maar hoe krijgen we dat boven het vuur?” vraagt Karel. „Ik houdt ’t niet vast, want dan brand ik m’n klavieren.”
„Ik heb al wat,” roept Paul verheugd en hij komt met een eind prikkeldraad aandragen.
„Juist,” zegt Ambro. „Nou zijn we klaar. Daar hangen we ’t blik in, en binden ’t aan drie stokken boven een vuurtje; zal je dat effetjes fijn zien branden.”
Drie lange stokken zijn gauw gevonden. Ambro heeft met zijn beroemd zakmes drie wilgentakken afgesneden. Die worden kruislings op den grond geplaatst en van boven met een touwtje verbonden. Na veel moeite hangt het vuilnisblik te bengelen aan het ijzerdraad.
„Nou houtjes zoeken voor ’t fikkie, jongens,” zegt Wim.
Alles komt aandragen met houtjes en papieren en Ambro maakt daarmee het vuurtje aan.
„We hebben nog lang niet genoeg,” zegt hij. „Zoo krijgen we ze maar half gaar.”
14 209