in beslag genomen en eer ze ’twisten, was het twaalf uur.
„Nou gaan we naar de Hooge Brug,” zei Puckie. „Ambro en Wim zullen er zeker zijn.”
„Wat zullen ze opkijken, als we ze vertellen van ’thoog bezoek op school,” zei Karel.
„Ik vind ’t tóch een vuile streek,” zei Piet. „Ja,” zegt Chris. „Dat je nou één pijpie wegneemt is nog daaraan toe, maar ze waren met niet weinig tevreden.”
„Neen Chris,” vond Paul. „Dat maakt geen verschil, gappen is gappen. En als ze iederen dag zoo’n pijpie stelen, hebben ze er in één maand dertig.”
„Ja,” vielen de andere jongens Paul bij. „Hij heeft gelijk.”
„Zouden ze de kast nou in kunnen draaien?” vraagt Piet.
„Minderjarigen komen niet in de kast,” merkt Karel op. „Die gaan naar een tuchtschool.”
„Jongens, wat ben jij op de hoogte van de wet. Of heb je al es in de bajes gezeten,” lacht Puckie.
„Ik niet,” zegt Karel ernstig. „Maar ik weet van een jongen, die tot driemaal toe schoenen gegapt had en die toen in een tuchtschool werd opgeborgen.”
„Dan had ie er vast gebrek aan,” zegt Paul nadenkend. „Want wie van ons zou ’t nu in z’n hoofd krijgen om een paar laarzen te gappen.” „Ja, ’t is gek,” filosofeert Piet. „Meestal gappen ze waar ze behoefte aan hebben.”
201