z’n armoedig winkeltje kwam voor z’n goed recht op en ik vind ’t heel treurig, dat jongens door hun snoeplust tot zooiets komen. Er zullen misschien velen onder jullie zijn, die met minachting op den dief, zooals Mijnheer Brashuis hem noemde, zullen neerzien, maar die mogen wel bedenken, hoeveel fouten en gebreken ze zelf hebben en ze moeten, als straks de dader weer in hun midden zal zijn, hem niet beschouwen als een dief, maar als één, die door zwakheid een misstap beging, waar hij zeer zeker voor zal moeten boeten en dien we allen de helpende hand moeten toesteken.” De onderwijzer was zeer bemind bij de jongens en zijn woorden lieten niet na, grooten indruk op hen te maken.
’t Was goed, dat hij zoo gesproken had, want velen onder hen hadden na die gebeurtenis het gevoel alsof zij nu brave jongens waren en tot zooiets zeker niet in staat zouden zijn.
„Wat zou er nu met hen gebeuren?” vraagt Paul bedeesd.
„Hij krijgt levenslang,” roept Chris, op wien een ernstig feit nooit veel indruk maakt.
Maar de onderwijzer vervolgt: „Laten we hopen, dat het ditmaal met een strenge berisping afloopt. Ik denk wel, dat ze allebei reeds genoeg gestraft zijn en het hun een harde les is geweest. Ik denk tenminste niet, dat ze in het vervolg zoo gemakkelijk zullen toegeven aan dergelijke slechte neigingen. Nu jongens, we gaan weer aan ’t werk.” Deze heele gebeurtenis had echter vrij wat tijd
200