„Spreek op! Waar heb je de rest gelaten? Ik raad je in je bestwil aan te bekennen.” „Weggegeven,” zegt de jongen norsch.
„Aan wie?”
„Zeg ik niet.”
„Weet je wel, dat dit je straf verzwaart?” zegt de Inspecteur om hem schrik aan te jagen.
„Hier is ’t andere,” klinkt plotseling een stem, niet ver van den dader af en de rest, bestaande uit dezelfde artikelen, wordt op het kastje voor hem neergelegd.
„Heb jij die van hem gekregen of ook weggenomen?” vraagt de Inspecteur.
„Gekregen, mijnheer, maar ik wist, dat ie ze gegapt had.”
Dan richt de Inspecteur zich weer tot het Hoofd en verzoekt hem, nu alles terecht is, met de twee jongens het lokaal te verlaten.
’t Is een nare stoet, zooals ze zich daar verwijderen. Yoorop de dader en de heler, met gebogen hoofden, gevolgd door de drie gestrenge rechters. Als de deur zich achter hen sluit, ontspant zich de stilte, die al dien tijd in de klas geheerscht had.
„Waar hebben ze dat gegapt?” vraagt Chris. „Nog al wiedes, bij de Hazelip natuurlijk.” „Zou die ze d’r bij gelapt hebben? Wat een serpent.”
„Jongens, een beetje kalmte,” gebiedt de onderwijzer, op wien het geval diepen indruk gemaakt heeft. „Die man is geen serpent, die man met
199