om de kist sloegen en daarna het sein tot op-hijschen gaven.
En vóór de mannen, vóór de jongens wisten wat er gebeurde, had Ambro, vlug als een kat, een sprong gemaakt en daar hing hij aan de ketting die om de kist was geslagen en die reeds anderhalve meter van den grond verwijderd was. Door ’t geraas van de stoommachine hoorde de bestuurder van de kraan niets van het angstige roepen der bootwerkers en ging dus kalm met zijn werk voort.
In den beginne juichten de jongens toen ze Ambro daar zegevierend tusschen hemel en aarde zagen zweven.
Maar Ambro’s stralend gezicht kreeg plotseling een uitdrukking van schrik. De kist was wel drie meter van den grond verwijderd en begon te draaien om vervolgens in het ruim af te dalen.
Ambro begon te gillen, want hij voelde dat zijn krachten hem gingen begeven. Nu zweefde hij boven het ruim, en verwachten zijn vriendjes die luid jammerend op de kade stonden, met angst het oogenblik waarop hij den ketting zou moeten loslaten en in het ruim te pletter vallen. Bleek van schrik stonden een paar bootwerkers dat alles aan te zien.
Een bonk van een kerel nam vlug een besluit, daalde ijlings langs een touwladder in het ruim af en stelde zich met geopende armen onder den kleinen waaghals, om hem zoo noodig, op te kunnen vangen.
U