stappen heeren!” en door het gewoel van karren en menschen glipten de bengels naar de losplaats van een groote Engelsche boot, die aan „de Boompjes” (een kade te Rotterdam) gemeerd lag.
„Kijk die kist es fijn bengelen,” riep Karel Boekers en hij wees naar een groote hijschkraan waaraan juist een kist omhoog werd geheschen, om vanaf de kade in het ruim van het schip te worden neergelaten.
„Ik durf er best aan te gaan hangen en de reis meemaken,” riep Ambro.
Alle jongens lachten hem uit.
„Wat een opschepper,” riepen ze in koor. „Dat durf je toch niet.”
Nu was er voor Ambro geen grooter schande denkbaar, dan aangezien te worden voor een jongen die niet durft. Dan werd de jongen roekeloos en was hij in staat tot de onzinnigste daden. Zonder een oogenblik te denken aan de gevolgen gaf hij dan onmiddellijk toe aan zijn lust tot waaghalzerij. Zoo ook nu.
„Dat zullen we eens zien,” riep hij. „Als de bootwerkers me niet in de gaten hebben, zullen jullie me een luchtreis met de kist zien maken.”
Nu geloofden de jongens hem, want hij deed steeds wat hij zei en ’t was niet de eerste maal dat zijn vriendjes misbruik maakten van zijn eergevoel.
De bootwerkers deden machinaal hun werk. Het aantal kisten leek wel onuitputtelijk, gestadig ging de ketting omhoog en omlaag.
Ambro stond dicht bij de mannen die de haken
13