door de jongens gesmoord werd met uitroepen als: hou je kop, enz.
Intusschen maakt het feestvarken, nog geheel onder den indruk van de opeenvolgende verrassingen het pakje open en ziet tot z’n groote vreugde een prachtig zakmes, wel zoo mooi als het veel-benijde van Ambro.
„Potver...!” roept hij blij.
„En ’n fijn hoor!” zegt Puckie.
„Zweedsch staal, uit Solingen,” pocht Chris.
„En niet goedkoop ook,” zegt Karel.
,,’n Reuze-messie!” vindt Paul. Maar al deze loftuigingen op het mes waren onnoodig, want er was niemand, die het zoo prachtig vond als Wim;
wist alleen maar niet hoe ie ze zou bedanken en verlegen drukte hij, zonder iets te zeggen, de zes vriendenhanden.
„Nou een pijp rooken,” stelt Ambro voor.
„Da’s een idee,” zegt Wim, blij, dat ze weer in hun gewone doen komen. „Maar ik heb me pijp niet bij me,” zegt hij.
„Da’s niks,” zegt Paul. „Neem de mijne maar, die heb ik toch maar voor ’t mooi.”
„Durf jij niet te rooken?” vraagt Wim.
„Hij durft wel, maar hij wordt er zeeziek van en hij is ook een jaar jonger dan wij,” zegt Ambro.
Uit een gat in den grond wordt nu een groote blikken trommel te voorschijn gehaald. Dit is de provisiekast van de bende; daar bewaren ze hun detective-romans, hun rookgerei en zelfs kwam het voor, dat bij feestelijke gelegenheden er versche
188