Waren wij niet al te bang,
Schreeuwden wij „hij leve lang”.
En dan was ’t met de lol Gauw geëindigd in ons Hol.
Daarom spreek ik niet te luid Deze welkomstrede uit.
Fluister het me allen na,
Héél zacht hiep, hiep, hiep hoera!”
(Dit bevel werd stipt opgevolgd en nog nooit was een jubilaris op zulk een zonderlinge wijze verwelkomd. En Ambro vervolgde:)
Wim, je lijkt wel aangedaan,
Laat je tranen vrij uit gaan.
Veeg die druppel van je neus,
Want hij hangt er, maar niet heusch. Nog een woordje tot besluit,
En dan is dit pracht-vers uit.
(na deze woorden haalt Ambro een klein pakje uit zijn zak en terwijl hij het Wim aanbiedt, vervolgt hij:)
Dit geschenk is voor Wim Bolk Namens heel het roovervolk,
Dat je het gebruiken mag Ter herinnering aan deez’ dag.”
Na dit schoone vers, dat ook een verrassing voor de andere jongens was, wilde Puckie, alles vergetend, een luid hoera aanheffen, dat direct
187