Zijn ouders komen een heel eind achteraan, ze vinden echter best, dat Wim vooruit holt, want ze hebben de bende herkend, die hun zoon komt verwelkomen en kunnen zich nu zijn ongeduld best voorstellen.
Eindelijk is hij bij hen en komt aan ’t handen schudden schier geen einde.
Dan zoeken de jongens naar woorden om hem toch maar te laten zien hoe blij ze wel zijn, dat de oude makker terug is.
„Adi Wim,” gilt er een. „Hallo jong!” en dit gepaard met een stevigen slag op z’n schouder.
En Ambro, die oorspronkelijk van plan was geweest, uit naam van de bende een korte wel-komstrede uit te spreken, is deze geheel vergeten en doet nu niets dan om Wim heen dansen als een hond die na langen tijd zijn baas terug ziet.
Wim is bijna verlegen met al die blijdschap van het wederzien.
„Hè, wat fijn, om weer bij jullie te zijn,” zegt hij. „Wat heb ik naar Rotterdam verlangd! Allemaal nog dezelfde snuiten...” en lachend inspecteert hij de bende.
„Wat gaan we doen, jongens?” vraagt Chris. „We zijn vanmiddag allemaal vrij, jij toch ook, Wim?”
„Natuurlijk,” luidt Wim’s antwoord. „We gaan weer ouderwetsch keetschoppen, maar dat is waar... ik kan niet in den Dierentuin... ik ben geen lid... Vader moet het weer worden.”
„Da’s niks,” stelt Ambro hem gerust. „We peesen
184