„Heit ie straf?” zegt meewarig de juffrouw. „En mag ie nou niet naar huis?”
„Hij heeft veertien dagen, hoe heet ’t ook weer, o ja, kwartier-arrest.”
„Sa-je gebeure,” zegt de juffrouw, ofschoon ze volstrekt niet weet wat kwartier-arrest wil zeggen.
„Sit ie nou in ’n hok?” informeert ze op fluisterenden toon.
„Ja,” lacht Ambro. „Aan een ketting.”
„0, daar hei je die pejas ook weer. Yan jou geloof ik toch nooit niks meer
„Nee juffrouw,” licht Paul haar beleefd in. „Dat is het cachot wat u bedoelt, dat is voor erge feiten, zegt me broer.”
„Wat heit ie dan wel gedaan, zonder nieuwsgierig te zijn,” zegt de juffrouw.
„Hij heeft aan den luitenant z’n sik getrokken,” zegt Ambro. ,/t Was een aangeplakte, want hij hield ’m in zijn hand.”
„Och malle,” lacht Paul. „Niks van aan, hoor juffrouw. Hij was niet geschoren op een inspectie en toen heeft een sergeant hem er bij gelapt.” „Wat een stuk sjagrijn! Ja, se kenne die jonges soo koejeneere,” zegt de juffrouw vol medegevoel.
„Ja,” zegt Ambro. „Ik wist dat ’t iets met den baard te maken had.”
„Jongeheer, belle I” onderbreekt de schipper hun gekeuvel en Paul vliegt op de bel af en haalt z’n schade van straks terdege in.
„Nou, ik bin d’r,” zegt de juffrouw, terwijl ze haar parapluie en mandje ter hand neemt.
168