jong!” En daar de buitenlui als ze zoo’n dagje uitgaan niet op de centjes zien, kreeg hij meestal een fooitje dat zijn verwachting ver te boven ging.
En toen kocht de rakker van zijn zelf-verdiende
geldje een pak tabak en voor ieder een pijp.
En er gingen vreugdekreten op in het hol van Kaan toen de buit binnen was, en ze allen in een kring om hun hoofdman gezeten, hun eerste pijpje rookten.
De posten buiten snakten naar het oogenblik waarop ze ook hun aandeel in de rookpartij zouden krijgen en het half uur duurde deze keer wel bizonder lang.
„Willen we er nog een opsteken,” vroeg na een tijdje Ambro dapper, maar hij voelde zich toch niet zoo prettig als anders.
„Dank je,” zei Bob van Eest. lusteloos. „Een is genoeg voor de eerste keer.”
Dit vonden de anderen ook en hoe 't kwam begrepen ze zelf niet, maar er was dien middag niet zoo’n pret in het hol als op de anderen dagen.
Al gauw stelde er een voor wat vroeger naar huis te gaan, hij had honger, jokte hij.
Ambro had dien middag geen trek in eten, iets wat bijna nooit gebeurde.
„Wat ziet de jongen bleek,” zei z’n moeder ongerust. „Hij zal toch niet ziek worden1”
10