„Da’s een idee,” zegt Chris getroost.
De jongens, nu allen Ambro’s voorbeeld volgend, pakken ieder een projectiel en de onderaardsche gewelven daveren van uiteenspattende granaten in den vorm van kogelfleschjes;
In minder dan geen tijd, heeft ieder een stuk of tien fleschjes gebroken en met rijken buit be-la&n, wordt langs denzelfden moeilijken weg de terugtocht aanvaard.
„Ik zal blij zijn als we weer buiten staan. Au!” schreeuwt Puckie, die vergeten is, dat de zoldering maar een halve meter hoog is.
„Puckie denkt, dat z’n kop een kogelfleschje is,” lacht Ambro.
„Zouden ze niets gehoord hebben,” vraagt Paul bevreesd.
„Vast en zeker,” stelt Ambro hem gerust. „We vinden nu de deur gesloten en een man tot de tanden toe gewapend er voor. Maar dat is niets, ik weet een geheimen uitgang.”
Eindelijk zijn ze weer bij het vierkante gat gekomen, waardoor heen ze hun tocht begonnen zijn.
„Zie je wel,” zegt Ambro verschrikt. „Het kelderluik is dicht! En de geheime gang is versperd.”
„Wat moeten we nou beginnen?” zegt Paul en ook de andere jongens zien de toekomst donker in.
In werkelijkheid, wilde Ambro z’n makkers slechts schrik aanjagen, want, het kelderluik stond nog open en de geheime gang bestond slechts in zijn verbeelding.
„Hij liegt,” roept Chris, die direct na Ambro
153