Ze vonden het allen eenparig fijn, dat ie terugkwam en Ambro vond, dat zijn terugkeer feestelijk gevierd moest worden.
Daar ging de schoolbel.
„Fijn, vanmiddag vrij, kunnen we verder vergaderen in het Hol,” zegt Ambro.
In korten tijd ligt het schoolplein, eerst zoo vol lawaai van joelende jongens, nu stil en verlaten daar en wordt de schooldeur hard en onverbiddelijk achter ze gesloten.
Ze zijn weer voor drie lange uren opgeborgen, de woelige rakkers.
De elementen waren hen echter dien middag niet gunstig gezind.
Toen de school uitging plasregende het en de jongens, hierop onvoorbereid, rennen in woeste vaart naar huis.
Op school hebben ze afgesproken samen te komen in het oude apen-gebouw, dat bij slecht weer als vergaderzaal dienst deed.
Om één uur zijn ze allen present.
„Wat een snert-weer,” zegt Ambro.
„Maar, dat is niets, dan maar wat turnen.” En meteen trekt hij zich op aan een horizontale ijzeren stang en maakt den buik-zwaai.
In minder dan geen tijd bengelen nu alle jongens aan de zijstangen naast de leege hokken.
Dan komt Chris met een plan voor den dag.
„Jongens, we gaan ratten vangen.”
144