koppen weg, krimpen de roovers in mekaar van ingeliouden lach.
„Hij is alweer reusachtig,” grinnikt Ambro. „Zag je wel, Karel snapt er niets van.”
„Straks gaat ze hem bedanken, en dan is ie heelemaal fijn.”
„Laten we nou koest zijn, want ’t begint weer,” zegt Piet waarschuwend.
Ze hooren nu dit laatste nummer voor de pauze rustig aan.
„Hè, ik ben blij dat het pauze is,” zegt Puckie. „Ik zit toch liever in het circus, ’t Is eigenlijk allemaal één pot nat zoo’n uitvoering.”
„Nou opletten, wat er verder gebeurt,” zegt Ambro, die geen oog afliet van Dina en Karel.
Laatstgenoemde is van zijn plaats gegaan en bij zijn familie gaan zitten. Juist is ie bezig aan een glas limonade als plotseling Diena voor hem staat, hem hartelijk bij de hand pakt en deze zóó krachtig schudt, dat de limonade naar alle kanten vliegt.
„Wat aardig van je,” zegt ze, hem liefelijk toelachend.
„Hè,... wat bedoel je...,” zegt Karel bedremmeld. Mijnheer en mevrouw Boekers buigen zich vol aandacht naar het tweetal over.
„Ja, hou je nu maar niet van den domme,” lacht ze schalks. „Ze zijn prachtig, hoor! Mijnheer en mevrouw, u wordt ook vriendelijk bedankt.” „Ik begrijp je niet, ik weet nergens van,” zegt Karel. „Je bedoelt toch niet de bloemen ? die zijn heusch niet van mij.”
139