nomen, niet gezond, maar zeker niet als je nog zoo jong bent.”
Ambrosius was ’t verdere van den avond wat stil, vader dacht dat het kwam door de teleurstelling, maar daar was nu eenmaal niets aan te doen.
Had zijn vader kunnen zien wat er in het brein van zijn vindingrijke spruit omging, dan zou hij zeker niet zoo gerust zijn geweest.
Toen de roovers weer bij elkaar kwamen in hun hol ging Ambrosius plechtig in hun midden staan en verzocht de jongens zich om hem heen te scharen.
„Jullie weet, dat mijn vader mij toestond te rooken, wanneer ik zelf geld verdiende. Nu — ik heb een middel gevonden om centjes te verdienen en daarvan zullen we, als de buit binnen is, pijpjes en tabak koopen.”
„Wat is ’t ?” vroegen de jongens nieuwsgierig.
Ambrosius haalde met een gewichtig gebaar iets uit zijn broekzak. Allen verdrongen zich om hem heen om toch goed te kunnen zien wat daar te voorschijn kwam.
Het was een tamelijk breed wit lint, waarop met keurige, groote letters het woord „Gids” geschreven stond, ’t Leek wel, of ’t er op gedrukt was.
„Waar dient dat nou voor?” vroeg Piet Kaan.
„Dat zal ik je zeggen, joh. Over eenige dagen krijgen we de Septemberplaag, oftewel, de buiten-menschen die den dierentuin komen bezichtigen. Nou heb ik al zoo vaak gezien dat die boertjes van buuten steeds naar de verschillende beesten
8