„Ik speel op een uitvoering van de muziekschool, over een week of drie, geloof ik.”
„Moet je alleen spelen?” vraagt Paul, die het geval zeer huiverig vindt.
„Nou alleen! Natuurlijk met begeleiding van piano.”
„Joh, wat keetig,” vindt Puckie.
„Zeg, mot er een snaar springen!”
„Liever niet,” zegt Karel. „Dan kan ik de fiedel wel meteen neerleggen.”
„Kan je dan niet op drie snaren spelen?” vraagt Puckie.
„Nee, man, dat gaat niet. Ik lap ’t ’m tenminste niet.”
„En wie speelt er piano?” vraagt Piet.
„0, een van de oudere leerlingen, een meisje, geloof ik.”
„Hm, hm!” laat Ambro veelbeteekenend hooren. Karel vat direct vlam. „Toe, schei uit, flauwerik!” „Ik zeg niks,” beweert Ambro, maar z’n ondeugende kijkers zeggen genoeg.
„We moeten er allemaal heen,” zegt Chris. „Natuurlijk,” beaamt Ambro. „Zeg, joh, kan je ons kaarten bezorgen?”
„Ik denk ’t wel,” zegt Karel met het air van een groot artist.
„Dan gaan we met z’n allen boven zitten en we zullen voor je klappen, joh, dat hooren en zien je vergaat.”
„En als ik nou slecht speel, of in de war raak,” twijfelt KareL
128