nu allen gerust en hebben geen flauw idee, dat we niet in ons bed liggen.”
„Behalve de moeder van Piet,” zegt mijnheer. „Die slaapt niet gerust.”
„Nou mijnheer,” zegt Chris. „Piet is toch niet meegegaan.”
„Neen, dank zij de oplettendheid van zijn moeder, die hem op heeterdaad betrapte toen hij al met één been buiten het raam stond.”
„Zie je wel,” verdedigde Puckie, „Piet heeft ons niet verraden.”
Hiermede gaf hij eigenlijk een antwoord op de gedachten van alle drie.
„Neen jongens, je begrijpt ’t verkeerd. Over Piet is m’n vrouw niet meer in onrust, wel over drie andere roekelooze bengels.”
Het begon tot de jongens door te dringen en ze keken verlegen naar den grond. Ambro schopte denkbeeldige steentjes van de straat weg.
Er volgde een pijnlijke stilte, die eindelijk onderbroken werd door meneer Kaan.
„Nu, wat denken jullie te doen? Wordt het plan doorgezet ?”
„We zijn stom geweest, meneer,” bekende Ambro volmondig. „We hebben aan alles wat u daar zegt, niet gedacht.”
„Wie weet, of mijn moeder nou ook niet in onrust zit,” zei Puckie, wiens geweten begon te spreken.
„Als ik jullie een goeden raad mag geven, kruip dan weer net zoo zacht je bed in, als je er uit
107