nou ook niks te beginnen,” zegt Ambro nijdig.
„Ik slaap met m’n kleine broertje samen en die kan ik toch niet alleen laten,” zegt Karel, halt beschaamd, want hij is dol op het jongste broertje en bang, dat de jongens hem er om zullen uitlachen.
„Hè, wat een meissie ben jij,” zegt Ambro, die zoo’n geringschatting heeft voor het vrouwelijk geslacht, dat hij geen beter woord weet te vinden om uiting te geven aan zijn verontwaardiging.
„Hoepelen jullie dan nou ook maar op,” laat hij er kwaad op volgen. „Want dan hebben jullie met onze plannen niks te maken.”
„Mij best,” zegt Karel, innerlijk zeer beleedigd, maar zich groot houdend.
„Ga je mee, Paul?”
Na een kort „B’sjour” tot de anderen, gaat het tweetal weg.
„Dag meissies! Plezierige wandeling,” roept Puckie plagerig.
„Schei uit,” zegt Ambro norsch. Hij heeft ’t land dat er twee van ’t troepje zullen ontbreken, en heel diep in z’n binnenste voelt ie wel dat zijn plagerij misplaatst was. Karel heeft zich nog nooit als een meisje gedragen.
Maar z’n ontstemming wijkt al gauw bij ’t vooruitzicht van het nachtelijk avontuur.
„Hoe zullen we ’t aanleggen?” vraagt Chris, die de mogelijkheid van de onderneming nog niet zoo vast ziet staan.
„En waar gaan we heen?” vraagt Puckie.
98