„Nou ja, hij is streng, maar hij kan zoo fijn met ons meedoen en ik weet zelf niet, ’t is een knul!” besloot Ambro zijn lofrede op een der onderwijzers.
„Wat zullen we nu eens uithalen?” vroeg Chris, die bang was dat door al dat praten de plannen voor den een of anderen schelmenstreek er bij in zouden schieten.
„Ik hèb een plan...” zei Ambro en hij keek in ’t rond, of iemand ze ook kon beluisteren. „Wat is ’t,” riepen de jongens om ’t hardst. „Nou, ik lag vannacht wakker, en het maantje scheen zoo fijn in m’n kamertje enne... toen dacht ik... dat we es een nachtelijke tocht moesten maken.”
„Verroest!” zei Chris van louter verbazing gebruik makend van een zeer on welvoegelijk woord.
De anderen waren te zeer overweldigd door het grootsche plan om iets te kunnen zeggen.
Paul krijgt ’t eerst z’n bezinning terug.
„Dat doe ik niet,” zegt hij vastbesloten. „Bangert! durf je niet,” sart Chris.
„Ik durf best,” zegt Paul, maar z’n stem klinkt weinig heldhaftig.
„Nou, waarom doe je ’t dan niet?”
„Omdat ik er niet uit kan komen zonder dat mijn ouders het hooren, ik slaap vlak naast ze en 't is zoo gehoorig bij ons.”
„Nou, dèn niet,” zegt Ambro kort
„Ik voel er ook niet veel voor,” zegt Karel.
„Hè, bah! wat een snert-krullen! Met jullie is
7 97