85
„Hans, denk aan je prestige en laat Maar’ nu alsjeblieft aan haar werk, anders wordt ’t hier heelemaal een zoodje.” „Hans!” het was Alfred’s stem, die hem naar boven riep. „Hoor dat nou!” Hans ondersteunde met beide handen z’n ondeugend hoofd. „Geen seconde kunnen ze je hier met rust laten. Net wilde ik gezellig met de zangvogel gaan kouten, of daar commandeert m’n gestrenge heer broeder me weer naar boven. Mieke, wacht je op m’n terugkeer?” „Wat een type!” lachte Mieke, toen hij naar bovten was gegaan. „En wat is ie knap, Nini! heb je me nooit verteld.” „Het jog heeft nou gewoon alles voor,” zei Nini. „Een groot talent, ’n knap gezicht en verbazend vlot.”
„Hij speelt viool, niet?”
„En hoe! Alfred heeft gisterenavond met hem gemusiceerd en was verrukt over zijn spel.
We hebben hem in een vol jaar niet gehoord en hij is enorm vooruit gegaan, ’t Is zoo eigenaardig, oogenschijnlijk is hij een jongen, die aan niets anders dan pret maken denkt, eigenlijk een wat oppervlakkig type, maar in zijn werk is hij van een ijver, die door niets te stuiten is. Stel je voor, Mieke, om z’n studie in Berlijn te kunnen bekostigen, speelt hij in een groot orkest, waar op zichzelf al veel werk aan verbonden is met uitvoeringen en repetities, en in zijn vrijen tijd studeert hij. Het feit, dat ze een Hollander in zoo’n groot, Berlijnsch orkest aangenomen hebben, pleit wel voor zijn spel.”
„Ongeloofelijk,” verbaasde Mieke zich. „Als je hem ziet, zou je heusch denken, dat er geen grein ernst in hem is.” „Hij is net een speelsche, jonge hond. Stoeien en plagen is zijn lust en leven en in zijn overmoed gaat hij de grenzen wel eens te buiten. Als ik dat zeg, Mieke, want je weet, ik geef niet zooveel om de grenzen.”
„Neen, dan moet het wel heel erg zijn,” lachte Mieke. „O, that Mieke!” galmde een sonore stem door de gang