84
„Binnen!” baste een onbekende stem, die scheen toe te behooren aan een kolossus.
Maar’ gierde en gluurde over Mieke’s schouder naar binnen, verwachtend, dat er wel iets mals zou gebeuren. Waarin ze dan ook niet teleurgesteld werd, want Hans, een lange en tengere jonge man, die Mieke al door het raam begluurd had, droeg op z’n lachend, zwartgelokt en bruingebrand hoofd, Nini’s tea-cosy en had het theekleed bevallig om z’n schouders gedrapeerd.
„Dag Mieke van de Klaproos!” begroette hij haar als een oude bekende.
„Dag lachende Chevalier!” groette Mieke terug.
„Alweer een die de sprekende gelijkenis ziet,” lachte Hans gevleid.
Maar Mieke gooide direct roet in het eten door te zeggen, dat Maar’ hem met een „filmvent” vergeleken had en zij, Mieke, toen maar raak-weg den naam van Chevalier genoemd had.
„Gelukkig maar,” haalde Hans bakzeil. „Ik kan den vent niet uitstaan.”
„Mieke,” klaagde Nini, „het huis staat op stelten sinds dat heer hier is.”
„Hoe lang is ie er al?”
„Van gisteravond, maar dat is voor hem genoeg om van een goed geordend huishouden!! een rataplan te maken.”
„Ze waren zoo blij toen ik kwam en nu ben ik alweer teveel,” zuchtte Hans, en dan weer plagend: „Zoo, is dat nu jullie beroemde zangvogel? het wonderkind van de Klaproos! Maar’ waarom gluur je zoo door een kiertje? Is je werk al klaar? Anders zal ik je wel even helpen.”
„Ja, vooral! gister’avond hep ie me ook zoo prachtig ge-holpe, hep ie alles onderstebove in de kaste gezet. Malle!”
Hans wilde haar achterna rennen en een bestraffing toedienen, maar Nini riep: