78
Hij was net van plan haar onder het oog te brengen, dat het óók niet zoo erg zou zijn als ze ’s avonds wat vroeger naar bed ging en minder naar bridge-drives en dansavondjes holde. Maar ze voorkwam zijn woorden door te zeggen:
„Je zoudt toch niet willen dat ik het beetje genoegelijk-heid, dat ik op dit saaie dorp heb, er aan zou geven?”
Herman Mertens voelde zich moe, tè moe, om zijn vrouw te wijzen op al haar tekortkomingen.
Zijn praktijk was uitgebreid en zijn dagen en vaak ook een deel van den nacht werden er geheel door in beslag genomen.
Het werk was hem lief en met de bevolking kon hij best opschieten. Alleen verdroot ’t hem dat hij te weinig tijd kon vinden om zich te wijden aan zijn jonge vrouw, haar, zooals hij het zich vóór hun huwelijk voorgesteld had, te leeren, hoe het dorp en zijn inwoners lief te krijgen.
Het beetje tijd, dat hem nog restte moest hij noodwendig gebruiken om te studeeren.
Had zijn voorganger, de goede, oude dokter, voor wien hij tijdens diens ziekte waargenomen had, het hem niet op het hart gedrukt:
„Bij blijven, m’n jongen, anders slaap je hier in! Word in ’s hemelsnaam geen dorpsdokter!”
Herman Mertens was een ernstig, wilskrachtig man en hij had zich voorgenomen den raad van zijn zooveel oudere collega ter harte te nemen.
Dat het ten koste van zijn huwelijksgeluk zou gaan, had hij niet kunnen denken.
Hij had het zich allemaal zoo goed en mooi voorgesteld, bijna zoo mooi als het nog was, na vijf en dertig jaren, in het huwelijk van den ouden dokter en zijn vrouw.
Hoe had hij zich, tijdens zijn waarneming gekoesterd in het warme milieu, in alle goede zorgen, die de zonnige al