77
„Mevrouw dokter” — zooals ze bij de bevolking heette — had nooit modieuse hoedjes en hooggehakte schoentjes gedragen, maar ze was met een eenvoudig vilt hoedje en stevige modderstappers door wêer en wind gegaan, had geholpen waar te helpen viel en was de raadsvrouw van heel de bevolking geweest.
Als Jenny voorbij ging, meestal gevolgd door een grooten en een kleinen hond, of in gezelschap van een troep luidruchtige jongelui in sport-kleedij, dan hoorde men geen vroolijk: „dag mevrouw dokter” opklinken, maar was ’t een stugge hoofdknik of een onverschillig gemompeld „morge mevrouw”.
Het deerde Jenny niet, ze wenschte geen intimiteit met die boerenpummels. Was ’t niet genoeg, dat haar man bij nacht en ontij klaar moest staan voor al hun kwalen? en was ’t niet erg genoeg, dat ze ’s morgens vroeg al het geklots van hun klompen hoorde, als ze op het busuur kwamen?
Want negen uur in den morgen vond Jenny vroeg. Dan moest je je eigenlijk nog eens zalig kunnen omdraaien en een rozig na-dutje kunnen doen.
Maar slaap nu eens, als dat gehots-klots onder je vensters weerklinkt, als je onophoudelijk de bel hoort rinkelen en grove, boersche stemmen naar „Meheer dokter” vragen.
„Laat ze toch op kousenvoeten binnen komen,” had ze haar man verzocht, toen ze voor de eerste maal gestoord werd in haar slaap.
Maar Herman Mertens had er niet van willen hooren en haar zachtkens aan het verstand trachten te brengen, dat het niet zóó erg zou zijn als ze gelijk met hem aan het ontbijt verscheen.
„Stel je voor!” ze was één en al verbazing geweest, „'t Wordt iederen avond even laat! hoe kan ik nu vóór dag en dauw opstaan!”