74
in haar om het huis te ontvluchten. Ze knoopte allerlei kennismakingen aan, teneinde een excuus te hebben om de deur uit te gaan.
Alfred had er zich bij de Klarenbeek’s al eens over beklaagd en en het was ook daarom, dat mevrouw het kleine preekje tegen Nini afstak.
Maar tegen Alfred had ze bemoedigend gezegd:
„Als eerst het kleintje er maar is, dat zal Nini geheel veranderen. Ze kan den tijd niet afwachten, dat het er zal zijn en dat maakt haar zoo uithuizig en ongedurig.”
Nini had zich van haar woorden echter weinig aangetrokken, was het met haar zienswijze heelemaal niet eens en wakker schrikkend uit haar droomerijen, zei ze vastberaden:
„Als ons kind talent heeft, gaat dat voor.”
Toen was ze weggegaan en het afscheid was wat minder hartelijk geweest dan anders.
„Ik loop nog even bij Jenny Mertens aan,” had ze gedacht. „Die is Gode zij dank wat minder conservatief!”
Jenny Mertens — haar man, de dokter van het dorp en de omliggende plaatsen, was een hard en ernstig werkend man, die een groote praktijk had — was jong, mooi en vroo-lijk en de ziel van al wat jong was in de kleine plaats.
„Als ik niet zoo’n vroolijken aard had, zou ik me al lang dood gekniesd hebben,” placht ze te zeggen. „Een man, die eeuwig werkt en alleen maar aan z’n patiënten denkt en het beetje vrijen tijd, dat er overblijft gebruikt, om met z’n neus in de studieboeken te zitten. Bah! wat een leven! Als ik dit alles vooruit geweten had ...! Gelukkig heb ik het in m’n aard van alles het beste te maken en zoo is mijn leventje in dit gehucht nog heelemaal zoo ongezellig niet.”
Jenny Mertens hield van tempo.
In hetzelfde razende tempo waarmee ze haar glanzende beige two-seater over den weg liet racen, organiseerde ze