69
„Mieke van de wat?” vroeg Meneer van Sevenaer, die wat hardhoorig was en hij trok bij die vraag z’n neus, waarop een lorgnet losjes zwengelde, wat verachtelijk op.
„Van de Klaproos,” herhaalde Nini geduldig. „Zoo heet het huis, waar de schilder Evert Klarenbeek woont.”
„Ah! dus Mieke van Klarenbeek,” zei hij goedkeurend.
„Pardon,” Mieke keek uitdagend den kring van „steenen beelden,” zooals ze het bezoek in gedachte noemde, rond. „Klarenbeek zonder van!”
De twee blonde meisjes van Sevenaer keken elkaar even spottend aan, en lieten dan een kirlachje hooren, dat onaangenaam aandeed.
„Ik heb zin om ze den theepot in hun verwaten gezichten te gooien en dan hard weg te loopen,” dacht Mieke, maar ze keek naar Nini’s wat moe en verveeld gezicht en besloot zich op te offeren.
Rustig ging ze naar de theetafel, zette de theekopjes uiteen, ontdekte tot haar schrik, dat er geen lepeltjes genoeg in het lepelvaasje waren.
„Echt weer iets van Nini,” dacht ze wrevelig. „Ze had zóó beloofd, dat op de theetafel alles in orde zou zijn. Jakkes, wat moest ze nou doen? wist zij, waar die dingen waren! En Nini moest luisteren naar mevrouw en de lieve dochters, die vertelden van een mode-show waar ze heen zouden tijgen.”
De vinger lag op de lippen! Nini droomde.
Mieke keek hulpeloos rond. Ze snuffelde in de kast, vond er geen lepel-étui.
Ze telegrafeerde achter de ruggen van de dames naar Nini, maakte het manuaal van roeren in een kopje.
Nini, wakker schrikkend uit haar droomerijen, vroeg wat lijzig:
„Wat bedoel je, Mieke?”
Waarop Mieke, haar geduld verliezend er uit plonsde:
„Er zijn geen lepeltjes genoeg.”