64
Mieke proestte het uit.
„O, Nini, ik voel me bij jou vergeleken een ervaren vrouw-mensch. De moeder van Maar’ was werkmeisje op het groote buiten en jouw Maar’ is behalve werkmeisje ook nog bin-nen-dito. Hoe kan ze dit nu allebei in de perfectie zijn als jij haar niets leert? En Maar’s moeder heeft haar wel flink lee-ren werken, maar haar niet opgefokt tot binnenmeisje.”
,,’t Is allemaal waar wat je zegt,” zuchtte Nini berouwvol. ,,’t Is alles mijn schuld. Ik schijn niet in de wieg gelegd voor drilmajoor!”
„Dat is nu ook weer niet noodig. Je had het Marenkind met je liefelijke voix d’or je bevelen kunnen geven, eischend, dat ze die op zou volgen.”
„Ik ben met de beste bedoelingen begonnen,” zei deemoedig Nini. „Dien eersten tijd heb ik heusch alles samen met haar gedaan, maar, weet je, op mijn manier. En al heel gauw kapittelde ze me. Zoo zou ik de boekenkast eens een goeie beurt geven. Toevallig kreeg ik een boek in handen, dat me een tijd terug bizonder had geïnteresseerd. Natuurlijk vergat ik toen de heele boekenkast, zeeg met het boek op den grond en las het in één ruk uit. Toen Maar’ na twee uur binnen kwam en me zoo zag zitten kreeg ze een lachstuip en was het: „U ben’ ook een mooie! gaan u maar weg, ik zal het wel effies doen.”
Iedere rechtgeaarde mevrouw had haar natuurlijk op d’r nummer gezet, maar ik was blij, dat ik nu heerlijk na kon droomen over het boek en Maar’ verder wel voor het heil van de boekenkast zou zorgen.
„O, Nini, hoe erg!” schaterde Mieke. „Weet je waar ik wel eens bang voor ben? dat je op den een of anderen dag je baby zal vergeten te baden of zooiets.”
„Neen,” zei Nini, „daar hoef je niet bang voor te zijn. Ik vergeet nooit iets dat m’n volle liefde heeft. Ik heb nooit vergeten m’n zangstudies te maken, of iets wat ermee samen