62
„Hebben we eigenlijk wel genoeg? de van Sevenaars komen met hun vieren, te weten, Pa, Ma en de twee dochters. Het zijn vrienden van mijn nicht Cornelia en ik moet ze behoorlijk ontvangen, anders doe ik de familie nog meer oneer aan!”
„Nemen wij tweeën er straks geen,” besloot Mieke. „Zeggen we maar, dat we geen trek hebben. Dat doet me denken aan een dinertje bij ons. Vroeger — in onzen gouden tijd — gaven we die nogal eens. Dan kwamen er rijke kunstkoopers en die werden dan vorstelijk ontvangen. De brave vader vergat dan wel eens of hij twee of vier menschen uitgenoodigd had en als we dan keurig de tafel in orde hadden, konden we weer netjes over dekken.”
„Stel je voor! om uit je vel te springen van nijd!” vond Nini.
„Och, moeder nam het altijd nogal kalm op. Maar op een keer had vader weer gasten gevraagd en moesten er asperges ter tafel gebracht worden, ’t Was begin Mei en ze waren nog bar duur. Moeder nam dus mondjesmaat. Juist ’n kwartier vóór we aan tafel zullen gaan, holt vader naar binnen en zegt, dat ie de „de Dingesse” nog gevraagd heeft. We vroegen niet eens wie de Dingesse waren, moeder en ik, we waren veel te radeloos om ons spargel-gerecht!
Maar moeder zei heel resoluut: „dan eten Mieke en ik ze niet, we lusten geen asperges.”
O, Nini, en dan te weten, dat ik er een moord voor zou doen!
Ik zat aan tafel naast Meneer Dinges, nog wel een referendaris! Toen deze deftige Oome me de aspergeschaal voorhield — ze riekten zoo zalig! — en ik, als gedwee kind, weigerde „daar ik ze niet lustte!!”, zei deze mogendheid geaffecteerd tegen vader: „Maer Klaerenbeek da’s een fout in de opvoeding van je duchter!”
Ik had ’m met genoegen kunnen vierendeelen!”