56
Maar Nini stelde haar gerust en zei, dat ze het veel te heerlijk vond om er niet over te spreken.
„Dat is wat anders dan Greet, hè moeder?” flapte Mieke er uit. „Dat is een nichtje van me en die verwacht ook een baby, maar och lieve help, daar mag slechts fluisterend over gesproken worden en ze doet zóó allergekst, net of er nog nooit een moeder ’n baby kreeg! Stel je voor! neen, dan de mevrouw van Maar’! die stapt zoo fier door het leven en die is zóó gewoon, alleen . . . alleen . . .! ze droomt wat teveel.” „Plaagkind!”
„Zoet maar, als het kindekijn er is, dan zal ik u met alles helpen. Ik zie Maar’ en mij al vechten om de wagen van het Majesteit je te mogen douwen! en aan moeder zult u ook een stevig houvast hebben, dat is gewoon een halve baker.” „Wat sla je weer door,” zei haar moeder. „Er is gewoon geen speld tusschen te krijgen.”
„Ich bin auch heut’ so glücklich!” zong ze, en dan opeens ernstig: „wat zal Japie er van zeggen?”
„Van de baby?” vroeg Nini, die alweer droomde.
„Neen, van de lessen!” schaterde Mieke. „O, van de baby zal hij erg best vinden hij is gewoon stapel op kinderen. Maar de lessen? hij zal preeken, dat ik eerst moet zorgen een voorbeeldige huisvrouw te worden en dan pas... véél later . . . aan zanglessen toe ben. Is ’t niet waar, moeder? Jaap kan het niet velen, dat ik zing en hij heeft altijd afgeraden me zangles te laten geven. Toen we het nog konden betalen, wel te verstaan!” lachte ze. „En hij vond het maar half, dat ik op de koorklas ging. Japie be-broedert me zoo’n beetje, weet u, en soms is ie wel wat héél zwaar op de hand.”
„Jaap is een beste jongen,” zei haar moeder.
„O, hemel! zeg niets van moeder’s favoriet! kijk ze nou eens bestraffend naar haar eenigste spruit kijken! Ik geloof vast, dat moeder en Jaap z’n madre elkaar bij de wiegen