36
het werk van ganscher harte deed, zou ik er niets schattigs aan vinden, maar nu je het eigenlijk tegen je zin doet. . .” „Och, dat nu ook weer niet. Buitendien, wat had ik dan moeten beginnen, toen ik van de H. B. S. kwam? ik heb heelemaal geen studiekop en eigenlijk heb ik weinig ambities. Alleen . . .”
„De zang, hè?”
„Ja, dat voornamelijk, en eigenlijk voor al wat muziek is. O, om veel mooie muziek te kunnen hooren! Maar al die concerten zijn zoo akelig duur. Ik ga maar een dood enkel keertje en daar teer ik dan een half jaar op. Als Jaap spie-deelen heeft fuift ie me wel eens, maar anders . .
„Wie is Jaap?”
„O, een vriend van school. Hij zit ,nu in Amsterdam, aan de M. T. S.”
„Zoo, zoo! daar gaat me een heele electrische centrale op!”
„Hoe zoo?”
„Nou, Maar’ zei laatst al eens: „Mieke hep verkeering!” „Wat ’n malloot!” lachte Mieke helder op. „Stel u voor! net achttien en dan al „verkeering”!”
„Ja, ik dacht ook al.”
„Ziet u, dat heb je nu altijd in zoo’n gat. Als ze je een paar keeren met een jog zien draven, dan heb je „verkeering.” Jaap is een vriend van me, dat weten ze thuis ook wel, en we gaan samen naar een goed concert en hij brengt me mooie boeken, we praten genoegelijk samen, maar verder basta! Hè, dat geklets eeuwig! kan me gewoon woest maken!”
„Nijdasje!” plaagde Nini. „Je oogen lijken wel kooltjes vuur! Goed, dat Maar’ niet in de buurt is.”
„Och, Maar’ is een goed kind, ze kletst alleen wat teveel.” Er werd op de deur getikt en binnen zeilde Maar’ met het theeblad.