29
Maar hoewel ze in zijn blik iets zag, dat ze niet thuis kon brengen, vond ze toch niets engs in hem.
„Wat woon je hier eenig, Mieke van de Klaproos/’ zei Nini. „We hebben al het plan opgevat, je uit dit gezellige huis te jagen en er zelf te g?an wonen.”
„Ja, ’t is een fijn huis,” gaf Mieke grif toe en ze liet zich aan Nini’s voeten neervallen. „Vader 'heeft het zelf ontworpen en o, u moet het van binnen zien! één brok knussig-heid. Gaat u mee naar binnen? moeder is wel druk aan ’t werk, maar dan neem ik de honneurs wel waar.”
„En je eigen werk?” plaagde Nini.
„O, u hoorde natuurlijk wat vader zei. Nou, dat werk ottert wel! de dag is nog lang. Toe, gaat u even mee?” „Jouw uitnoodiging is al even spontaan als mijn begroeting,” lachte Nini.
„Juist eenig, zoo niks vormelijk! Vader en moeder houden daar ook zoo van. ’t Is bij ons zoo’n beetje een instuif. Wie er komt is welkom. En ’t zijn er heel wat die komen! Maar als moeder, zooals nu, haastwerk heeft, dan jaagt ze de heele bende weg.”
„En je moeder heeft vandaag haastwerk, dus gaan we zeker niet in op je prettige uitnoodiging. Hebben we alles niet heerlijk afgeluisterd?”
,,’t Waren gelukkig nogal geen geheimen,” lachte Mieke. „Heeft u zangles gehad?” vroeg plotseling Alfred Rety. alsof hij wakker schrikte uit een droom.
„Alleen op school, meneer Rety,” antwoordde Mieke en ze temperde haar stem, want ze had het gevoel of ieder geluid hem pijn moest doen. Hij trok immers zoo pijnlijk met z’n wenkbrauwen bij ieder geluid, dat hij hoorde.
„Hoe oud is u?”
„Zeventien jaar.”
„Ongelooflijk, hè Nini? Wat een volume.”
„Wil je eens bij ons komen zingen?” vroeg Nini, die vol