13
„Hè moeder, mag ik ?”
Drie paar oogen keken naar het hoekje waar kousen stoppende Maar’ zat.
„Jij?” de moeder vroeg het verbaasd. „En wat moet ik dan?”
„Temet komt Mien toch van school ”
Maar’ stond versteld over d’r eigen „astrantigheid”.
„Ja, van ’t zomer pas,” zei moeder. „En hier mevrouw komt misschien eerder.”
„Volgende maand al,” zuchtte het jonge mevrouwtje. „Ik zou het prettig vinden als uw dochter dan bij me kon komen.”
„Zou ’t niet te schikken zijn, Geertrui?” vroeg nu mevrouw van Manen.
Eigenlijk was het heele doel van haar komst geweest om van Geertrui gedaan te krijgen, dat Maartje als dagmeisje bij de Rety’s zou komen.
„Goeie hemel, hoe moest dat gaan,” had de practische Cornelia gedacht, „als Nini het huishoudentje moet voeren en dan nog in alles haar overspannen man moet ontzien.”
Mevrouw van Manen, die geen kinderen had, was het jongere nichtje in den loop der jaren gaan bemoederen en eigenlijk was zij de eenige van de aristocratische familie geweest, die het niet kwalijk had genomen, dat het nichtje „een mésalliance” had gedaan, zooals de familie het zoo smadelijk kon zeggen.
Met haar zuster Jacoba, die getrouwd was met een minister, had ze er een heftige woordenwisseling over gehad.
„Laat Nini toch haar eigen zin doen,” had Cornelia gemelijk gezegd. „Als zij denkt, dat ze gelukkig wordt met haar musicus, heeft ze groot gelijk, dat ze zich niet stoort aan ouderwetsche begrippen van rang en stand.”
En Jacoba had voor de zooveelste maal gezucht over die