„Wat is dat voor een vreemde naam, poesje, ik begrijp het niet.”
„Nou, ja, ’t is toch een brei-Club! Maar ik vind dat „brei” zo banaal. Vindt u ook niet, Grootje?”
Als Ans Oma helemaal op haar handje wilde hebben zei ze „Grootje”, wat zo kinderlijk en lief klonk en wat de oude dame graag hoorde.
„Zeker,” stemde Oma direct met haar in. „Dat is een héél banale naam en heb jij toen iets beters bedacht?” „Ja, natuurlijk, maar die naam verwierpen ze dadelijk en ze namen geen andere dan die. En weet u waarom? Omdat het kind de Kruyve — u weet wel, die onmogelijke Nita, die we wel eens bij de Raders ontmoet hebben — het voorstelde. Ze zijn allemaal dodelijk van dat schaap en Ansje hebben ze in een hoek geduwd.”
Oma vroeg niet of er ook aanleiding voor geweest kon zijn, dat de anderen zo waren, het stond onmiddellijk bij haar vast, dat alle schuld aan hun kant was en haar kleindochter volkomen in het gelijk stond.
„Ze waren zó hatelijk, Grootje, en ze lieten me zó voelen, dat ik veel beter voortaan weg kon blijven . . .” Een snik, die door Oma’s hart sneed weerklonk en Ans liet het hoofd op Oma’s knieën zinken.
Er woedde een orkaan door Oma’s hart. Haar Ansje, haar lieve, zachte poesje, door die kinderen vernederd en geplaagd! O, ze moest iets kunnen verzinnen, dat haar volkomen schadeloos stelde voor die malle brei-Club, waar natuurlijk elementen in waren, die helemaal niet bij haar delicate kleindochter pasten. Wat kon ze verzinnen, waar ze het kind een groot genoegen mee kon doen? Door Oma’s witte hoofd gingen alle pleiziertjes, die een meisjeshart kunnen verrukken en Oma kwam plotseling tot de ontdekking, dat er eigenlijk niets was, wat het kind niet reeds genoten had. Was ze niet in een tennisclub en had ze niet het mooiste racket, dat er te krijgen was? Stonden niet in haar boekenkast alle meisjesboeken, die er in de
84