en ’s nachts . .. „Do,” fluisterde ze en haar stem was schor van angst. „Geloof jij, dat ze er door komt?”
Zouden ze wel ooit de nacht vergeten, die ze in angstig waken samen bij Riek’s bed hadden doorgebracht?
Maar toen de ochtend aanbrak en Dokter Bergsma al vroeg zijn bezoek bracht, klaarde zijn gezicht op en ook in zijn stem was een schorre klank toen hij fluisterde:
„We beginnen te winnen, Moeder! De crisis hebben we achter de rug. We mogen nog geen victorie kraaien, maar we zijn in ieder geval een stuk verder dan gisteren.” „Slaapt ze nog?” was het die dag telkens weer als Moeder’s bezorgde hoofd door een deurkiertje keek.
Tante Do knikte. „Een gezonde slaap,” fluisterde ze geruststellend.
Pas laat in de middag werd Riek wakker.
„Ik heb honger, tante.”
Tante Do’s hart maakte een dartel sprongetje van louter geluk.
„Wat wil je hebben, kind?”
„Een boterham met dik boter er op.”
Er kriebelde iets in tante Do’s keel. Dat was immers weer Riek’s klare stem en om het ingevallen mondje speelde alweer de oude, geestige lach.
„Zul je hebben, Riekert! Even bellen!”
Het huistelefoontje bracht de blijde boodschap over. Riek had honger ! Riek had om een dik gesmeerde boterham gevraagd!
De toch al zo vlugge voeten van Moeder renden in galop met de boterham naar boven.
„Rustig, rustig,” wenkte tante Do’s hand. „Die malle Pau deed opeens zo dol en het kind zag zo bleek en zwak, dat mochten ze in hun grote vreugde niet vergeten,” dacht tante Do.
„Ik wil opzitten,” gebood Riek en ze deed moeite om overeind te komen, maar direct begon een droge hoest haar te plagen.
e