zou brengen, maar daarna liep alles zonder ongelukken af en je Moeder zei, dat ze me helemaal niet zo onhandig vond. Je had Opa’s gezicht moeten zien, toen ik de thee bij hem binnen bracht! Natuurlijk begon hij te huilen toen ik hem zei, dat ik je Moeder een beetje hielp, maar toen ik weg ging trok-ie me weer binnen en gaf me één van z’n geliefde Franse boeken in zo’n mooi marokijn leren bandje en zei hij, dat het een herinnering was aan de eerste goede daad, die hij van me zag. ’t Is wel een beetje zuur om dat te horen, maar helemaal onverdiend is het niet. Ik heb hem dus maar een dikke zoen er voor gegeven en toen was het weer ganselijk mis en kwam er een stortvloed!”
„Het is fijn om iemand te kunnen helpen,” zei Riek. „Wat zal ik blij zijn, als ik weer wat mee kan keutelen in ons muizennest!”
„Keutelen!” lachte Nita. „Wat is dat nou weer voor een woord? Wil je geloven, dat ik, toen ik niet bij je kwam, al die gekke woordjes die jij gewend bent te gebruiken, voor mezelf herhaalde en ik noemde ze „Riekjes.”
Heus, je weet het misschien zelf niet, maar je hebt uitdrukkingen, die ik nooit een ander hoor zeggen.”
„Maak er een woordenboek van! Zoiets van Spraakkunst van de Kruyve en van Dongen!”
„Zullen we hebben, meisje! Nou, ik moet weg, ik heb nog niets aan m’n huiswerk gedaan en nu ik weer lijdende ben aan een braafheidsbevlieging wil ik niet in gebreke blijven morgen met een goed gekende Franse les op het appèl te komen.”
De volgende morgen klokslag elf stond Dokter met z’n auto voor de deur om Riek naar haar petekind te brengen.
„Om twaalf uur precies sta je klaar, Riek, dan kom ik je weer ophalen.”
„Fijn, Dok,” jubelde Riek. „Ik zal u geen seconde laten wachten en vriendelijk bedankt.”
59