„Dokter,” het was Moeder’s ontroerde stem. „Hoe kunnen we u al uw zorgen voor het kind ooit vergoeden? Dat u haar zoveel van uw kostbare tijd geeft, het is werkelijk te veel.”
„Is ze dan ook niet een beetje onze Riek?” gromde Dokter, die zelf geen kinderen had. „Zeur dan niet langer, mens!”
„Geloof maar gerust,” zei Moeder tegen tante Do, „dat hij zelf met de tram naar zijn patiënten gaat om Riek met zijn vrouw in de auto te laten gaan.”
„Hij is een man, zoals er niet velen zijn en het is een groot geluk, dat we juist hèm tot Dokter hebben.” Tante Do zei het dankbaar.
Als een poes in de zon, zó lag Riek te genieten van al wat om haar heen was.
„Ik voel me weer een beetje gewoon worden, nu ik uit bed 'ben en een verdieping lager,” snaterde ze vrolijk tegen haar Vader, die gauw bij haar was komen zitten en zich niet moe kon kijken aan zijn dikke Riek.
„Ik zou het liefst een vrolijk liedje willen zingen,” was het even later.
„Wacht daar nog maar een beetje mee, dat komt ook wel.”
„Wees maar niet bang, Vader, ik zal wel voorzichtig blijven, ik zal erg zuinig zijn, op wat ik gewonnen heb.”
„Daar komt je Baasje aan met de leerboeken, nu ga ik gauw weg.”
„Ik heb vandaag helemaal geen zin in leren. Er is zoveel te kijken in onze fijne tuin.”
Ja, Vader kon het begrijpen, het was immers de eerste keer na zoveel maanden, dat het kind weer buiten was. Maar hij zei:
„Doe het dan maar om hem pleizier te doen, hij doet zoveel voor jou en hij kan zich niet voorstellen, dat iemand geen zin in leren zou hebben.”
„Ja,” lachte Riek. „Hij blijft zijn leven lang de echte
46