geworden als je bij ons op school was geweest en je in ons clubje was opgenomen.”
„Dat geloof ik niet. Vader zegt wel eens, dat ik zes jaar was, toen ik geboren werd, daar wil hij dan mee zeggen, dat ik veel ernstiger ben, dan de meeste kinderen. Weet je, Riek, alles was misschien anders geweest als ik zusjes en broertjes had gehad, maar nu ben ik altijd maar alleen.” „Ja,” zei Riek, „daar kan ik in komen. Nu is alles wat je hebt voor jou alleen en er is nooit een bazige broer of zus geweest die je iets af pakt. En je hebt nooit er op los geranseld om je eigendom weer in handen te krijgen en je hebt nooit met zo’n hele kazerne aan tafel gezeten en geloerd wie de beste brokjes kreeg. O, ik begrijp het nu zo goed, je was natuurlijk een heel ander kind geworden met zo’n woelige troep om je heen.”
Het was net of er iets los kwam in Nita’s vaak zo verkild hartje, nu er iemand was, die zo echt uitsprak wat ze eigenlijk altijd gevoeld had, maar niet onder woorden had kunnen brengen.
Op dat moment ging Floortje, die al die tijd rustig had liggen slapen, plotseling vervaarlijk janken.
„Wat heeft-ie?” vroeg Riek verschrikt.
„Hij moet er natuurlijk uit,” lachte Nita. „Kom maar mee, piasmolen, zullen we je even luchten!” En ze nam Floortje uit zijn mandje, deed hem z’n halsbandje om en ging met hem naar beneden.
Riek, die voor het open raam lag, zag ze even later door de tuin lopen.
„Floortje!” riep ze.
Direct gingen de twee flapoortjes omhoog en keek hij waar het geluid vandaan kwam.
„Wat is ’t een schat!” riep Riek naar beneden.
„Leid ’m niet af!” waarschuwde Nita. „Anders krijg je straks een rivier in je kamer.”
„Nita heeft verstand van die kleine blaffers,” peinsde Riek. „O, wat is het zonnetje koesterend! Nu moet ik toch
40