geloof, dat ik in jou een echte vriendin zou kunnen hebben. Gek, Riek, dat we elkaar al anderhalf jaar kennen en eigenlijk bokkig tegenover elkaar stonden. Wat een zonde van de tijd! Heb jij een vriendin, Riek?”
„Risten! je weet wel, zo de halve klas. Tante Do zegt altijd, dat het niet de ware vriendschap is. Dat is best mogelijk. Maar als je gezond bent, dan hol en dol je met elkaar en dan neem je dat allemaal niet zo nauw. We hadden nooit ernstige gesprekken met elkaar, tenminste niet zoals jij en ik. Ja, hoe moet ik dat nu zeggen? Het was altijd maar leuke streken uithalen en fietsen en mekaar plagen. Een echte leuke pan! We lazen ook wel eens allemaal om beurten een mooi boek en bespraken dat dan later, maar dat behoorde heus tot de uitzonderingen. We hadden er geen tijd voor!”
„Ja, zie je, dat heb ik nu juist allemaal zo vervelend gevonden. Ik sta er een beetje buiten. De meisjes uit de klas vinden me, geloof ik, verwaand, omdat ik niet houd van al dat gegiechel om flauwiteiten en liever met m’n viooltje onder m’n kin zit, dan met ze mee te draven. Als er één zo’n kind als jij bij zou zijn, dan had ik me daar zeker bij kunnen aansluiten, maar nu... ze kunnen voor mijn part allemaal opwaaien!”
Riek’s grote ogen staarden naar het plafond.
„Weet je, Nita,” zei ze dan. „Als je mij had leren kennen onder gewone omstandigheden, dan had je mij net zo vervelend gevonden als de meisjes uit je klas. Ik wil mezelf niet beter maken, dan ik ben, maar ik heb al dat dollen en plagen heerlijk gevonden. Nu ben ik gedwongen me rustig te houden en ben ik ernstiger geworden door al het gepieker over die nare ziekte, die me zo lang aan het lijntje houdt. Nu zie jij me als een ernstig meisje, dat rustig over de dingen kan praten en dat ligt zeker meer in jouw lijn. Ik ben alleen maar bang, dat ik je erg zal tegenvallen als ik naderhand weer net zo met de andere kalveren meedraaf als tevoren. Maar, ik weet zeker, dat jij net zo was
39