„Wat moet ik dan wel doen? Jij weet misschien niet hoe dol ik op mijn piano ben. En ik heb toch ook al in vier maanden geen pianoles gehad. Ik snak er naar, want, net als bij jou gaat ook bij mij de muziek boven alles. Alleen, ik heb er nooit m’n werk voor gelaten, dat zou me ook wat moois zijn. Het is een opoffering voor Moeder om het lesgeld te betalen, stel je voor, dat ik dan m’n best niet zou doen op school! Mijn hoogste ideaal is om piano-lerares te worden. Misschien bereik ik het nog wel eens, wie weet?” „Lerares?” peinsde Nita. „Neen, dat zou ik niet willen worden. Ik zou er geen geduld voor hebben. Maar op concerten te spelen, dat zou ik heerlijk vinden. Of in de Kerk bij het orgel, ’t Is alleen maar zo jammer, dat er al die poespas van theorie en alle verdere bijvakken aan te pas moet komen. Daar kan ik gewoon kippenvel van krijgen. Eigenlijk is het dan net als op school en kun je weer aan het blokken slaan op allemaal saaie dingen. Zie jij daar niet tegen op, Riek?”
„Ik heb die vakken nu nog niet gehad, maar ik weet haast zeker, dat ik er niet tegen op zou zien, het hoort immers tot de studie en er zonder zou ik m’n doel niet kunnen bereiken.”
„Wat ben jij toch verstandig in alles,” zuchtte Nita. „Ik wou, dat ik een kriemeltje van jou had.”
„Kind, maak me niet ijdel” lachte Riek. „Als jij maar zou moeten, net als ik en het gevoel had, dat je ouders krom moesten liggen om je te laten leren, dan zou je net zo praten als ik.”
„Dus vind je, dat het niet helemaal m’n schuld is, dat ik zo vadzig ben?” Nita’s ogen waren hoopvol op Riek gevestigd.
„Niet helemaal,” zei Riek langzaam. „Maar ik vind wel, dat je je best kon doen, ook al gaat het bij jou thuis allemaal zoveel gemakkelijker, dan bij ons. Voor je eigen gevoel al. Het moet toch niet zo prettig zijn om telkens in een klas te blijven bakken.”
37