nu op die akelige H.B.S. gestopt hebben, waar ik toch geen snars leer, dat weet ik niet. Ze hadden me toch wel beter op de Muziekschool kunnen doen, maar daar wilde vooral Moeder niet van horen. Die heeft doorgezet, dat ik eerst de H.B.S. moest aflopen. Nou, dat gebeurt toch niet, want ik blijf telkens bakken.”
„Heb je vioolles?”
„Nou en öf! Bij meneer Wouters van het Conservatorium. Een enige leeraar! Wel erg streng, maar als-ie ziet, dat je werkelijk voor muziek voelt, dan helpt-ie je echt vooruit. Ik studeer me een apie voor ’m, meer, dan ze thuis weten en ’t is waar, dat ik er mijn huiswerk voor in de steek laat. Hè, hond, houd op met dat vervelende gejank!” viel ze zichzelf in de reden en ze liep boos naar Floortje’s mandje en gaf hem een niet malse draai om z’n wollen lapjes.
„Hè, Nita!” riep Riek boos. „Je hoeft ’m toch niet te slaan! Het diertje is hier vreemd, ’t moet eerst wennen.” „Toen-ie bij je op bed lag, was-ie wel koesjt. Allemaal aanstellerij, daar mag je niet aan toegeven.”
„En jij hoeft niet te slaan, dat wil ik niet. Je kunt met woorden evenveel gedaan krijgen. Floortje,”, lokte Riek, „wees maar zoet, als tante Do met de thee komt, krijg jij ook een schoteltje drinken.”
’t Was of Riek’s lieve stem het beestje kalmeerde, want het draaide zich om in z’n mandje en ging slapen.
„Wee gedoe,” bromde Nita.
„En jij hoeft je boze bui niet op mijn hondje uit te vieren,” plaagde Riek en ze keek Nita zó schelms aan, dat deze de bui alweer voelde zakken.
„Vader heeft gedreigd, dat de vioollessen gestaakt worden, als ik geen beter rapport mee naar huis breng,” mokte ze.
„Nu, dan weet je waar je je aan te houden hebt.”
„Ik houd het gewoon niet uit, als ik zo weinig viool kan spelen.”
36