lot. Ik geloof, dat ik geen dag een goede bui zou hebben, als.. .”
„Als je zo’n hondenleventje had als ik?” plaagde Riek. „Nou, maar laat ik je zeggen, dat het bij mij ook lang niet altijd witje-boven is! Vóór dat ik ziek werd had ik iedere dag een stralende bui, maar nu.. . neen, hoor, dat laat wel eens wat te wensen over en Moeder en tante Do hebben het soms hard bij me te verantwoorden, want dan is het mopperen bij Riek!”
„Ik kom gauw terug,” zei Nita nogmaals terwijl ze Riek’s magere handje stevig drukte. „Daag! daag!”
„Dat is nu Nita,” zei Riek zacht in zichzelf, terwijl ze na lag te denken over het bezoek waarvan ze niets verwacht had en dat haar toch zo bizonder meegevallen was. „Wat héb ik een andere kijk op haar gekregen, dan toen ik haar zo vluchtig bij Baasje zag. Wat was ze toch eenvoudig en gewoon. Ze liet zich helemaal niet voorstaan op al wat ze bezit. Maar, ze ziet er niet vrolijk uit. Er komt haast geen lachje op haar gezicht. Hè, zo gezond te zijn als zij en dan niet te kunnen lachen!” Stil lag Riek en haar gedachten waren steeds bij Nita, die een raadsel voor haar Was.
Moeder kwam binnen, sloeg een onderzoekende blik op haar dochter.
„Ben je moe, Riek?”
„Helemaal niet, Muizenmoeder. Is dat geen goed teken?”
„Fijn, kind! Nu zal je Dok er niets tegen hebben, dat Nita vaker komt. Ze schijnt er best zin in te hebben.”
„Sprak u haar nog?”
„Ja, ik stond net in de gang toen zij weg ging en ze bedankte voor de thee en de lekkere krakelingen. Ik was helemaal verbaasd. Anders is ze zo beleefd niet. Ze zei toen, dat ze zo graag weer eens zou komen en of ik Dokter wilde vragen of het goed is. Jullie schijnt het prettig met elkaar gehad te hebben.”
29