opgeheven vinger. „Wat is er aan het handje, dat u me zó opkuift? Dat ben ik niet van u gewend.”
„Nest van een meid,” bromde hij, want Riek’s bleekheid en haar tere, haast doorschijnende handen hadden hem erg ontroerd. „Ik moest je eigenlijk mijn tweede nieuwtje niet vertellen.”
„Doe me dat niet aan, Baasje, u weet toch hoe nieuwsgierig ik ben!”
„Nou, vooruit dan maar. Nita, m’n kleindochter, heeft gevraagd of ze je eens mag komen 'bezoeken?”
„Nita?” haalde Riek verbaasd uit. „Nita? welk een eer geschiedt m’n dochter!!!” spotte ze dan, want ze had het nooit goed kunnen verkroppen, dat Nita een beetje uit de hoogte deed, als ze bij haar grootvader op bezoek kwam en daar toevallig Riek vond.
„Wil je haar liever niet hebben?” vroeg Baasje op huil-toon, want schoon hij doorlopend mopperde op z’n verwend kleinkind, toch kon hij het idee niet verdragen, dat zij ergens niet welkom zou zijn.
„Ik vind het aardig, dat ze komen wil,” haastte Riek zich te zeggen. „Is het heus... heeft ze het heus zelf gezegd, of heeft u het haar gevraagd?”
„Helemaal uit haarzelf, kind en het heeft me, om je de waarheid te zeggen, ook verbaasd. Ze is anders niet zo vlug om bezoeken af te leggen.”
Toen Baasje weg was, liet Riek zich vermoeid in de kussens terugvallen.
„Hoe zal ik m’n werk kunnen maken als ik toch zó gauw vermoeid ben,” dacht ze. „M’n rug doet zo zeer als ik op zit en het klopt zo in mijn hoofd. Tante Do zou zeggen: het zal wel overgaan eer je een jongetje bent en tante Do kan er van meepraten, want die heeft zelf zoveel pijn in haar leven gehad. Die Nita,” peinsde ze verder, de donkere ogen starend naar het plafond, „hoe komt ze er zo opeens toe bij me te willen komen? Zou het medelijden zijn? Ze zal het wel helemaal niet gezellig vinden bij zo’n
21