stelling zó vermakelijk te vinden, dat hij in een schaterlach uitbarstte.
Tante Do vond het altijd een beetje eng als de oude heer zo schaterde, want dan werd hij zo rood in het gezicht en meestal was hij dan ook kortademig.
„Dat zijn dan twee prettige dingen om Riek te kunnen vertellen,” zei ze, toen Baasje weer tot rust was gekomen.
„Als jullie „Dok” het goed vindt ben ik morgenochtend om elf uur bij haar. Zeg haar nu maar niets vóór ik Dokter getelefoneerd heb. Maar van Nita kun je haar wel vertellen. Ik hoop, dat ze iets zal hebben aan het bezoek van mijn oppervlakkige kleindochter,” bromde hij en tante Do vreesde al, dat de bui weer aan het omslaan was. Maar ’s middags kwam hij zelf bij Riek, de handen vol bloemen, die hij op straat gekocht had en die al niet meer zo heel fris waren, want Baasje liet zich alles in de handen stoppen, omdat hij nooit gewend was geweest iets zelf te kopen of te bestellen en zijn vrouw hem eigenlijk in alles verwend had.
„Dag kind, dag kind!”
„O, hemeltje,” lachte Riek in zichzelf. Regen op komst!”
Ze liet de tranenvloed rustig voorbij gaan en wachtte af wat Baasje te vertellen zou hebben.
Hij lei de twee bossen bloemen op de sprei neer en Riek dacht, dat Moeder direct de modderige plekken zou zien, die de stelen, die uit het slordig er omheen gewonden papier tevoorschijn kwamen, achterlieten.
„Ze zijn niet eens mooi,” huilde Baasje. „Maar het was zo’n armzalig kereltje. Ik kon er niet voorbij gaan zonder te kopen. Ik geloof, dat-ie me lelijk heeft beet gehad.”
„Zoals gewoonlijk, Baasje!” lachte Riek. „Nou tante Do zal ze wel afsnijden en in een emmer met fris water doen, dan kikkeren ze weer helemaal op. Wel bedankt, Baasje.”
„Ik kom je wat vertellen, Riek. Je „Dok” vindt goed,
19