70 MIES DEMMING.
derzoekend aan. Wat was die vrouw gejaagd en zenuwachtig.
„Vader is wakker, had niet gebeld en vraagt of mijnheer Verstraeten bij hem wil komen,” zei Mies, die zacht binnen was gekomen.
„Hoe was hij?” vroeg haar moeder en haar gezicht was een en al ongerustheid.
„Heel kalm en veel beter, dan vanmiddag.” „Vroeg hij niet of ik boven kwam?”
„Neen, hij vroeg of Meneer Verstraeten alleen bij hem wilde komen.”
„Wie weet, wat hij te vragen heeft, och, ik geloof, dat hij zelf ook héél ongerust over zijn toestand is.”
„Dan kan ik hem eens heerlijk geruststellen,” zei Verstraeten opgewekt. „En mevrouwtje, doe uw best alles wat minder hopeloos in te zien. ’t Is van zoo groote waarde als U opgewekt is. Mijnheer Demming zou heusch gelooven, dat hij héél erg was, als hij uw angstig gezicht zag.” „Och, ik zal wel beneden blijven,” zei mevrouw en ze deed moeite de opkomende tranen te bedwingen. „Mies kan hem beter oppassen, die is vroolijk en opgewekt.”
„Dat zou dan alleen maar ’s avonds zijn, niet waar? Bij dag heeft uw dochter haar werk. Neen, mevrouw, u moet flink zijn en u niet laten overheerschen door uw zenuwen.”
„Ik zal het probeeren,” zei het kleine vrouwtje en ze keek zóó hulpbehoevend en treurig, dat Frans van z’n huiswerk opstond en haar eens even kwam knuffelen.
„Ze is nog zoo’n baby-moesje,” zei Mies, terwijl ze haar moeders hoofd zacht tegen zich aan trok.
Verstraeten voelde iets in z’n keel schieten. Hoeveel jaren was het geleden, dat hij z’n moeder zoo gekoesterd had, z’n moeder, die veel te vroeg was heengegaan en die nog in zijn herin