MIES DEMMING. 71
nering leefde als iets, waar warmte en liefde van uitging, wat hij in al die jaren zoo erg gemist had en waar hij naar bunkerde.
„Kom, ik ga dan even naar uw man,” zei hij met een schorren klank in zijn stem.
„Breng meneer Verstraeten naar boven, Mies.” „Neen, laat u maar, ik weet den weg nog van vanmiddag, blijf u maar bij uw moedertje.”
Er klonk een zoo groote teederheid in zijn
stem, toen hij dit zei, dat het hen allen trof.
„Wat had die?” zei Frans, terwijl hij terugkeerde naar zijn werk.
„Hè, Frans,” zei zijn moeder afkeurend. „Die!” „Nou ja, meneer Verstraeten dan! Hij deed zoo raar, net of ie aangedaan was.”
„Hij zal misschien voelen, dat ’t erg is met vader,” zei mevrouw.
„Moedertjelief, kom daar nu toch niet telkens op terug,” zei Mies. „Vader i s niet zoo erg en ik geloof, dat ik wel weet, waardoor meneer