54 MIES DEMMING.
„Och, niet slecht, zooals er honderden zijn.”
„De nijd, de vale nijd, meneeren!” plaagde Frans. „Kon je het maar zoo, dierbare zuster!”
„Hoe weet je of ik ’t niet zoo kan?” spotte Mies overmoedig.
Verder werd er niet over de schets gesproken, maar Mies toog er na het diner vlug op uit om in een kiosk een avondblad te bemachtigen, om op haar kamertje nog eens rustig de heele schets door te lezen en haar blije oogen konden nauwelijks gelooven, dat ’t werkelijk haar werk was, dat ze daar las. Als ze jaren later terug dacht aan dien avond, toen haar eerste werk gedrukt was, dan kon haar wel eens het weemoedig gevoel bekruipen, dat ze nooit meer zóó’n groote blijdschap ondervonden had bij het gedrukt zien van haar arbeid, als op dien eersten onvergetelijken keer.
Toen ze den volgenden morgen op kantoor kwam, vond ze op haar schrijflessenaar een aardig vaasje met kleine chrysanthemums en een briefje waarin stond:
Hartelijke gelukwenschen met je eerste succes,
Lies je en Frits.
„Wat in-lief van jullie,” zei ze, terwijl ze Dumée hartelijk de hand drukte.
Na kantoortijd wipte ze nog even bij Dolly aan en daar werd ze door de heele familie gecomplimenteerd en Eduard noemde haar voortaan Crysanthème, tot groote woede van de schrijfster zelf, die dreigde hem dan „Lutjebroek” te noemen, een naam, die zijn zuster hem vereerd had, toen ze als kleine beginners hun eerste pogingen op het ijs deden en Eduard zich daarbij angst-valliger toonde, dan zijn zusje.
Toen Mies, dien middag, niets kwaads ver