42 MIES DEMMING.
„Zeg Eduardus, mogen we dat wel van je aannemen?” plaagde Mies. „Hoeveel weken moet je daarvoor krom liggen?”
„Hoor nu dat ondankbare gebroed! Inplaats, dat ze me nu van blijdschap om m’n hals vliegen, hoonen ze je nog.”
„Zeg, als dat de conditie is voor je invitatie, dan pas ik er voor,” lachte Mies.
„Wees maar zoet, hoor boetlief, dan omhels i k je dubbel,” bood Dolly grootmoedig aan.
„’n Zure vergoeding!”
„Graag of niet,” zei Dolly, heelemaal niet be-leedigd. „Maar is ’t heusch meenens met je vorstelijke invitatie?”
„Nou en of! Ik heb twee lessen bij gekregen, jongens die bijgewerkt moeten voor wiskunde en dat is nu wel zóó’n fortuintje, dat moet hevig-lijk bef o ven worden!”
„Gefilseteerd, jongeheer,” zei Mies, terwijl ze hem hartelijk de hand drukte.
„Geen haar minder,” zei zijn zuster, hem beschermend over de haren strijkend.
„Laat me kop met rust,” stoof Eddy op.
„O, hemeltje, dat is z’n teêre punt,” lachte Dolly. „Weet je, dat ie tegenwoordig gaat slapen met een haarnetje op? Heb je ooit zóó’n fat gezien?”
„Jij gaat niet mee naar Rubenstein,” strafte de beleedigde Eddy.
„Zie dan maar, dat je er alleen met Mies heen-komt, teerbeminde boet!”
„Die zit!” lachte Mies.