40 MIES DEMMING.
„Ik vind ’t schandelijk,” zei Dolly verontwaardigd. „’t Mag niet eens van de arbeidswet!” „Daar heeft hij lak aan, zeg! En hij zorgt wel, dat ze ’m niet in de gaten krijgen ook.”
„Vertel nu verder,” drong Dolly aan. „Wat was dat voor een bak?”
„O, ’t was een kostelijke. Ik had dan weer correctie gehad van een boek van een van onze meest bekende schrijvers (ambtsgeheim, dame!) toen die brave borst met wapperende haren en nijdig uitstaande slipdas onze graftombe instevende en me op lang niet malschen toon verweet, dat de correctie zoo schandelijk verzorgd was. Hij had gelijk, de lieverd, ik was toen net in een van m’n meest oproerige buien en ik had iets lekkers op m’n brood, dat ik door die lamme correctie niet naar waarde kon schatten. En toen... wat zegende ik mijn inval, zei ik met een heelen berg van vurig enthousiasme in m’n oogen: „Och, meneer, ik was zóó wèg van uw werk, geen wonder, dat ik m’n hoofd onmogelijk bij die droge correctie kon houden. Wanneer ik een boek van (ik noemde den naam van een schrijver, dien hij juist in een van z’n felle kritieken totaal afgemaakt had) moest corrigeeren, dan verzeker ik u, dat er geen enkel foutje had blijven zitten.” Hij keek me verteederd aan en beloofde me een presentexemplaar met zijn hand-teekening er in. Van Kaps hoorde ik naderhand, dat hij tegen den baas gezegd had, dat ie daar een juffertje had zitten met een allemachtig helder oordeel!!!”
Dolly schaterde het uit bij Mies’ verhaal, maar bleef midden in haar schaterlach steken, door een harden klop op de deur.
„Mag ik even binnenkomen, er wordt hier zoo smakelijk gelachen.”
Dolly’s broer, een jeugdige student in de wis- en natuurkunde, stak zijn hoofd om de deur.