MIES DEMMING. 29
„Dan hoop ik maar, dat ’t van langen duur zal zijn, want ik vind dat telkens verwisselen van personeel verduveld vervelend.”
„O, gebeurt dat zoo vaak,” lachte Mies. „Bedenkelijk teeken, hoor!”
„Pas op, de baas loert. Straks onder koffie-drinktijd praten we er nog wel eens over, tenminste, als ie u geen correctiewerk op uw dak schuift.”
„Wat! terwijl ik mijn boterhammen eet?” vroeg Mies verontwaardigd.
Dumée gaf geen antwoord, gaf alleen een knipoogje in de richting van het groote kantoor. Mies begreep, ging verder aan haar werk. Ring! het electrische belletje, dat van het bureau van den patroon naar het kleine kantoor liep, rinkelde kort en gebiedend.
„Eenmaal, dat is voor mij,” zei Dumée, terwijl hij opstond. „Denk eraan tweemaal is voor u!” „Al rijt, mesjeu,” zei Mies lachend.
Dumée keek haar even verbaasd aan, lachte dan vergenoegd en haastte zich naar binnen. Toen hij weer terug kwam zei hij zacht:
„We moeten niet kletsen, maar werken! Zei ik ’t niet, dat ie loerde! En vanmiddag moet ik u ’t een en ander leeren op de expeditie.
Nu zwegen ze beiden en werkten hard door tot het tijd was om koffie te drinken.
„Totnogtoe geen correctiewerk,” lachte Mies, terwijl ze haar brood ontpakte.
„Kan nog komen. Maar misschien laat hij u voor den eersten dag vrij.”
„Hij is niet gemakkelijk, hè?”
„Neen, allesbehalve, ’t Is een goeie leerschool, daarom blijf ik nog een tijdje.”
„Is ’t waar, dat ie zoo krenterig is?” „Vreeselijk gewoon. Dat zal u gauw genoeg ondervinden, als u een nieuwe pen vraagt of zooiets.”